We moeten het hebben over geluk en ongeluk op het werk, zeker. Maar we moeten niet doen alsof die alleen van doen hebben met de aard van dat werk, en niets te maken hebben met wie we buiten het werk zijn. We kunnen de deur van kantoor wel achter ons dicht trekken, maar we zijn nog steeds dezelfde persoon met dezelfde sores en dezelfde persoonlijkheid. We hebben niet zoiets als een ’werkidentiteit’ en een ’privé-persoonlijkheid’ die los van elkaar bestaan en waar we tussen switchen. We zijn wie we zijn, en dat nemen we mee naar ons werk én naar de rest van ons leven.
Ons denken over werkgeluk - voor zover we die term al willen gebruiken - zou dus veel meer dáárover moeten gaan, over de combinatie van mens en werk. Voor onszelf, als werkers: past deze baan wel bij mijn persoonlijkheid? Haal ik er genoeg uit, maar ook: gebruik ik er mijn talenten om de wereld beter mee te maken? Voel ik me veilig genoeg om ook een dagje niét te presteren, omdat ik door wat voor omstandigheid dan ook even niet lekker in mijn vel zit?
Voor (HR-)managers zou de vraag veel meer moeten zijn of dit specifieke individu gedijt bij deze werkomstandigheden. Waar ondersteuning nodig is, waar bijsturing. Over hoe werk en privé elkaar kunnen versterken, in plaats van tegenwerken. Of deze persoon in dit werk genoeg betekenis en verbinding kan vinden. Daar zouden we het meer over moeten hebben.
En okee, vooruit, zet dan ook maar een pingpongtafel neer. Baat het niet, dan schaadt het niet.
Thijs Launspach is psycholoog en schrijver. Hij schreef bestsellers als ‘Fokking Druk’ en ‘We doen allemaal maar wat’, maakt de podcast ‘Normale mensen bestaan niet’ en heeft een column in het AD over de psychologie van werk.