Foto van Thijs Launspach

Waarom we voorbij werkgeluk moeten kijken

Door Thijs Launspach

Het is deze week de Week van het Werkgeluk. Ik zal er maar eerlijk over zijn: ik krijg een beetje de bibbers van het woord ‘werkgeluk’. Vroeger had men het over ‘werkplezier’, waar ik helemaal een beetje lacherig van werd, omdat ik het nogal een lage lat vind. Laten we hopen dat werken plezier is, uiteraard, maar toch ook méér dan dat. Niemand wil immers aan het eind van het leven terugkijken op het werkende bestaan - toch iets waar je een significant deel van je leven aan geeft - om te concluderen dat het werk in die hele lange carrière vooral ‘plezierig’ is geweest.

Werkgeluk vs werkstress

Tegenwoordig is de term die we gebruiken dus ‘werkgeluk’, dat is al iets beter. De definities variëren, maar het zou vooral moeten gaan over - het woord zegt het al een beetje – hoe gelukkig jij je op je werk voelt. Dat zou worden bepaald door de aard van het werk, of je er een beetje goed in bent, of je leuke collega’s hebt, en niet onbelangrijk: hoeveel je ervoor wordt betaald. Zet je bij deze dingen (bijna) allemaal een plusje, dan ‘ervaar’ je dus werkgeluk.

Ertegenover staat dan vaak ‘werkstress’. Heb je een baan die je overvraagt, worden je steeds dingen gevraagd waar je helemaal de competentie niet voor hebt, is er een onveilige werksfeer waarin je steeds buiten de boot valt of heb je het gevoel te worden uitgebuit, dan ervaar je werkstress, en dat staat je werkgeluk in de weg. Werkstress, dat is dus niet goed.

Kijk naar het totaalplaatje

Natuurlijk is het zo dat deze werkfactoren bepalend zijn voor hoe we ons op dat werk voelen. Tenminste, voor een deel. Maar als we alleen naar de werkfactoren kijken, missen we een deel van het plaatje. Mensen zijn complexe wezens. Wat we van moment tot moment voelen heeft met veel meer te maken dan met de specifieke omstandigheden waarin we werken. Onze gemoedstoestand wordt eveneens beïnvloed door wat we buiten ons werk meemaken, door onze relaties en of we daarin wel of niet gelukkig zijn, door hormoonschommelingen, door wat we vroeger hebben meegemaakt, door hoe we die nacht hebben geslapen, of we die week hebben gesport, wat we hebben gegeten (of door hoe hangry we zijn omdat we dat juist hebben overgeslagen). En natuurlijk, door wie we zijn, hoe onze persoonlijkheid in elkaar zit. Of we het type zijn dat snel in de spanning schiet, bijvoorbeeld, of juist het type zijn dat zich snel verveelt.

Hoe we ons voelen van moment tot moment - hoeveel geluk we ervaren - wordt dus bepaald door een complex samenspel van al deze factoren. En dus niet door slechts de kenmerken van ons werk. Je kunt het leukste, gezelligste en bestbetaalde werk van Nederland hebben, maar als je ruzie hebt met je partner, slecht hebt geslapen én last hebt van het donkere winterweer, zul je echt niet staan te springen van het werkgeluk. En andersom: als je heerlijk in je vel zit kun je ook van oersaai werk nog een feestje maken.

We moeten dus af van het te simplistische model

                        = Werkgeluk

                  + /

Werkomstandigheden

                        - \

                        = Werkstress

En toe naar een bredere blik op geluk op het werk:

Werkomstandigheden x persoonlijkheid x privésituatie = geluk / ongeluk (óók op het werk)

We maken zelf voor een deel ons geluk

Het grootste risico van de werkomstandigheden-bril op werkgeluk, is dat ze ons reduceert tot het lijdend voorwerp. We krijgen werkgeluk, wanneer de omstandigheden daar goed voor zijn, en als dat niet zo is dan krijgen we werkstress. Maar we zijn nu eenmaal geen willoze ontvangers, we maken zelf voor een deel ons geluk. Hoe we ons voelen is - tenminste voor een groot deel - een co-creatie. Van wie we zijn, van waar we werken, wat we daar doen en met wie, en hoe onze pet toevallig die dag staat.

En vooral: of we iets doen dat we van nut vinden. Want de hoeveelheid geluk die we ervaren bij ons werk wordt voor een belangrijk deel bepaald door of dat werk betekenis heeft, voor andere mensen en voor de wereld als geheel. Veel meer nog dan de specifieke factoren van je werk, is het het besef dat jouw bijdrage de wereld beter, aangenamer of leuker maakt, wat je tevreden maakt met dat werk. Daar kan geen pingpongtafel, karaoke-uitje of kerstbonus tegenop (al helpen die dingen allemaal heus).

In de woorden van schrijver Haruki Murakami: ons werk zou een werk van liefde moeten zijn, niet een verstandshuwelijk.

We nemen onszelf mee naar ons werk  

We moeten het hebben over geluk en ongeluk op het werk, zeker. Maar we moeten niet doen alsof die alleen van doen hebben met de aard van dat werk, en niets te maken hebben met wie we buiten het werk zijn. We kunnen de deur van kantoor wel achter ons dicht trekken, maar we zijn nog steeds dezelfde persoon met dezelfde sores en dezelfde persoonlijkheid. We hebben niet zoiets als een ’werkidentiteit’ en een ’privé-persoonlijkheid’ die los van elkaar bestaan en waar we tussen switchen. We zijn wie we zijn, en dat nemen we mee naar ons werk én naar de rest van ons leven.

Ons denken over werkgeluk - voor zover we die term al willen gebruiken - zou dus veel meer dáárover moeten gaan, over de combinatie van mens en werk. Voor onszelf, als werkers: past deze baan wel bij mijn persoonlijkheid? Haal ik er genoeg uit, maar ook: gebruik ik er mijn talenten om de wereld beter mee te maken? Voel ik me veilig genoeg om ook een dagje niét te presteren, omdat ik door wat voor omstandigheid dan ook even niet lekker in mijn vel zit?

Voor (HR-)managers zou de vraag veel meer moeten zijn of dit specifieke individu gedijt bij deze werkomstandigheden. Waar ondersteuning nodig is, waar bijsturing. Over hoe werk en privé elkaar kunnen versterken, in plaats van tegenwerken. Of deze persoon in dit werk genoeg betekenis en verbinding kan vinden. Daar zouden we het meer over moeten hebben.

En okee, vooruit, zet dan ook maar een pingpongtafel neer. Baat het niet, dan schaadt het niet.

Thijs Launspach is psycholoog en schrijver. Hij schreef bestsellers als ‘Fokking Druk’ en ‘We doen allemaal maar wat’, maakt de podcast ‘Normale mensen bestaan niet’ en heeft een column in het AD over de psychologie van werk.