Koninklijke familie in de Glazen Koets voor Prinsjesdag met publiek eromheen

Prinsjesdag 2024: dit betekenen de plannen voor de arbeidsmarkt

Tijdens Prinsjesdag 2024 lanceerde het nieuwe kabinet Schoof een stevig pakket met plannen voor de arbeids­markt en op het gebied van werk en inkomen. Hieronder vind je een overzicht van de Prinsjesdag­plannen die voor jou als werkgever relevant kunnen zijn.
19 sep 2024 10 minuten
De plannen lopen van het beperken van arbeidsmigratie tot het na 18 jaar eindelijk indexeren van de eindheffing voor door meerdere medewerkers gebruikte bestelauto’s. Veel plannen zijn nog in een beginstadium of waren juist al gestart door het vorige kabinet. Hieronder vind je een overzicht van de Prinsjesdagplannen die voor jou als werkgever relevant kunnen zijn.
In de troonrede kwamen de krapte op de arbeidsmarkt en personeelstekorten aan de orde als een groot en groeiend maatschappelijk probleem. Het kabinet Schoof benadrukte het belang om mensen die aan de kant staan, te stimuleren aan het werk te gaan. Langer werken door parttimers zien zij ook als een oplossing. Het kabinet meldde ook te sturen op meer vaste banen en te zorgen dat mensen die meer gaan werken, aan het einde van de maand meer geld overhouden.

Het kabinet stelde in de troonrede ook dat we voor de toekomst in de basis moeten nadenken over welke soorten werk we in Nederland liever wel en niet hebben. En hoe zich dat verhoudt tot arbeidsmigratie. Het kabinet wil de inzet van arbeidsmigranten preciezer kiezen om de bevolkingsgroei beter te beheersen. Dit houdt in:

  • Beperkingen van arbeidsmigratie tegen lage lonen;
  • Tegengaan van slechte arbeidsomstandigheden;
  • Een eerlijker verdeling van kosten en baten.

Daarbij benadrukt het kabinet dat slechte omstandigheden en uitbuiting van arbeidsmigranten altijd moeten worden bestreden.

Verder voert het kabinet de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie-Roemer) uit om mensenhandel en uitbuiting te voorkomen. Ook wil het kabinet werkgevers van arbeidsmigranten verantwoordelijk maken voor de overlast en kosten die kunnen ontstaan als arbeidsmigranten geen reguliere huisvesting hebben.

Om het ondernemersklimaat te versterken, wil het kabinet de expatregeling behouden en een eerdere versobering ervan deels terugdraaien. Medewerkers die onder de expatregeling vallen, kunnen een bepaald percentage (tot nu toe 30%) van hun salaris belastingvrij ontvangen. Dit betekent dat 30% van hun brutosalaris vrijgesteld is van inkomsten­belasting.

Volgens de Prinsjesdag­plannen van vorig jaar zou het aftrek­percentage in 5 jaar worden teruggebracht van 30% naar 10%. Het kabinet draait deze versobering vanaf 2027 deels terug: 5 jaar lang geldt dan een aftrek­percentage van 27%. De salarisnorm (salaris waarboven buitenlandse medewerkers gebruik kunnen maken van de regeling) gaat omhoog van € 46.107,- in 2024 naar € 50.436,- in 2025. Ook voor medewerkers onder de 30 jaar met een master­opleiding wordt de salarisnorm verhoogd van € 35.048,- naar € 38.338,-. In 2025 en 2026 blijft het aftrek­percentage 30%.

Het kabinet pakt onbetrouwbare uitzend­constructies aan via het wetsvoorstel Wet toelating terbeschikking­stelling van arbeidskrachten. Dit ligt nu bij de Tweede Kamer. Uitzendbureaus en andere uitleners van arbeidskrachten moeten zich voortaan aan strenge eisen houden ter bescherming van kwetsbare arbeidskrachten. Daarnaast wil het kabinet voorkomen dat uitleners met goede bedoelingen last hebben van onbetrouwbare partijen die zich niet aan de wet houden. Inleners mogen na invoering van de wet alleen arbeidskrachten inhuren van toegelaten uitleners.
Oftewel: werken moet meer opleveren. Het kabinet verlaagt het tarief van de 1e schijf van de inkomsten­belasting. Daarnaast komt er een nieuwe 2e schijf, zodat er in totaal 3 belastingschijven zijn. Het kabinet financiert dit deels door een verlaging van de algemene heffingskorting. Het belastingtarief van de 1e schijf inkomsten­belasting, die geldt voor inkomens tot € 38.441,- per jaar, gaat van 36,97% in 2024 omlaag naar 35,82% in 2025.

Daarnaast komt er vanaf 2025 een 2e schijf van 37,48% voor jaarsalarissen tussen de € 38.441,- en € 76.817,- per jaar. Voor deze inkomens stijgt het tarief wat van 36,97 % in 2024 naar 37,48% in 2025. Het tarief in de 3e schijf (boven de € 76.817,-) blijft 49,50%. De maatregel moet ervoor zorgen dat werkenden en AOW’ers in 2025 netto meer overhouden. Volgens de Miljoenennota gaat het tarief in de 1e schijf verder omlaag naar 35,36% in 2028. Het tarief in de 2e schijf wordt dan 37,44%.
Dit gebeurt met € 335,- in 2025 naar € 3.027,- (AHK is € 3.362,- in 2024). Dit is nodig om het tarief in de (nieuwe) 1e schijf van de inkomsten­belasting te kunnen verlagen. Het afbouwpunt (inkomen van waaraf de heffing lager wordt) van de AHK gaat omhoog naar de hoogte van het wettelijk minimumloon.
Het Algemeen Werkloos­heids­fonds (AWf) financiert de WW-uitkeringen van private werkgevers. Als gevolg van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) zijn er sinds 2020 2 premie­tarieven binnen het AWf: een laag tarief voor vaste dienstverbanden en een hoog tarief voor flexibele dienst­verbanden. Zowel het lage als het hoge tarief gaan in 2025 0,1 procentpunt omhoog. Deze verhoging was voor 2026 opgenomen in het hoofd­lijnen­akkoord van het kabinet Schoof en is een jaar naar voren gehaald. Het lage tarief wordt voor 2025 vastgesteld op 2,74 procent en het hoge tarief op 7,74 procent. Het is een bezuinigings­maatregel.

Vanaf 2022 kent de Aof-premie (Arbeids­ongeschikt­heids­fonds) 2 verschillende tarieven: een tarief voor kleine werkgevers (tot 25 keer de gemiddelde premie­plichtige loonsom) en een tarief voor grotere werkgevers. In 2025 betalen kleine werkgevers een premie van 6,35% en grote werkgevers een premie van 7,58% (6,18% en 7,54% in 2024). Ook dit is een bezuinigings­maatregel.
Vanaf 1 januari 2025 vervalt het zogenaamde handhavings­moratorium. Dit betekent dat de Belastingdienst volledig gaat handhaven op schijn­zelfstandigheid bij zzp’ers. Bedrijven en organisaties die mensen als zzp’er inhuren voor werk dat zij niet zelfstandig uitvoeren, kunnen een boete en naheffingen krijgen. Daarbij geldt een overgangs­periode van 1 jaar waarin werkgevers en werkenden nog geen boete krijgen als zij kunnen aantonen dat zij actie ondernemen tegen schijn­zelfstandigheid.

Verder keurt de Belastingdienst vanaf 2025 geen model­overeen­komsten meer goed. Deze zijn volgens het kabinet niet langer houdbaar, omdat ze geen zekerheid vooraf kunnen geven over het werken als zelfstandige. Dat hangt namelijk af van hoe er in de praktijk wordt gewerkt. Lopende model­overeen­komsten blijven wel gelden tot de einddatum.
Dit stelsel is eenvoudiger, met een hoge inkomens­onafhankelijke vergoeding van 96% voor alle werkende ouders. Daarnaast gaat de overheid instellingen voor kinderopvang voortaan rechtstreeks financieren. Dit moet voorkomen dat werkende ouders achteraf geld moeten terugbetalen. In 2025 draait het om het verder ontwikkelen van de wetgeving en het voorbereiden van de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel. Voor werkende huishoudens met een inkomen tussen de € 29.393,- en € 159.224,- gaat het vergoedings­percentage voor kinderopvang omhoog naar de maximale 96%. Het gaat in 2025 om ongeveer 37.000 extra huishoudens. Hierdoor leidt een kleine verandering in het inkomen voor deze huishoudens niet meer tot een lagere kinder­opvang­toeslag. Het is de bedoeling dat alle werkende ouders recht hebben op een inkomens­onafhankelijke vergoeding van de kinderopvang van 96% vanaf 2027. Verder kunnen ook promovendi (en studenten technologisch ontwerper) zonder arbeidscontract vanaf 2025 aanspraak maken op kinder­opvang­toeslag.
De maximum uurprijs voor gastouderopvang wordt in 2025 met netto € 0,21 extra geïndexeerd. Vanwege verscherpte kwaliteitseisen maken sommige gastouders meer kosten. Het kabinet vindt dat deze kosten niet volledig voor de rekening van ouders moeten komen. In combinatie met de reguliere indexering van 4,83% wordt de maximum uurprijs voor gastouderopvang € 8,10 in 2025 (€ 7,24 in 2024). Voor dagopvang wordt de maximum uurprijs in 2025 € 10,71 (€ 9,65 in 2024) en voor buitenschoolse opvang € 9,52 (€ 8,30 in 2024).
In 2025 veranderen een aantal kwaliteitseisen voor de kinderopvang. Voor pedagogisch medewerkers in de dagopvang en buitenschoolse opvang geldt vanaf 1 januari 2025 een taaleis Nederlands. Voor de gastouderopvang worden extra kwaliteitseisen wettelijk geregeld in het wetsvoorstel Wijziging Wet Kinderopvang. Dit in verband met verbeter­maatregelen van de gastouderopvang. Gastouders moeten op basis daarvan bijvoorbeeld een pedagogisch werkplan opstellen, regelmatig bijscholing volgen en pedagogische coaching krijgen van gastouder­bureaus. De startdatum van deze maatregelen is nog niet bekend.

Om te voorkomen dat meer mensen in armoede terechtkomen, past het kabinet het kindgebonden budget aan. De uitkering stijgt met zo’n € 184,- in 2025 en met in totaal circa € 412,- tot en met 2028. Daarnaast gaat het afbouw­percentage omhoog naar 7,1% in 2025 en uiteindelijk 8,5% in 2028 (nu: 6,75%).

Het afbouw­percentage geldt voor inkomens die boven een bepaalde inkomensgrens zitten (in 2024 € 26.819,- voor alleen­staande ouders en € 35.849,- voor ouders met een toeslagpartner; in 2025 € 28.406,- voor alleen­staande ouders en € 37.545,- voor ouders met een toeslagpartner). In 2025 krijgen deze voor iedere € 100,- die ze boven deze grens zitten € 7,10 minder kindgebonden budget. De stijging van het afbouw­percentage zorgt ervoor dat de regeling effectiever op die groep mensen gericht kan worden die het meeste aan de inkomens­ondersteuning heeft.

Vanaf 1 januari 2025 geldt het lagere WW-premietarief van het Algemeen Werkloos­heids­fonds (AWf) ook voor overwerk door medewerkers met een vast contract van gemiddeld 30 uur of meer per week. Nu geldt het nog alleen voor medewerkers met een vast contract van gemiddeld 35 uur of meer per week. Dit geeft werkgevers meer mogelijkheden om medewerkers met ruimere contracten flexibeler in te zetten tegen de lage WW-premie.
Het kabinet werkt verschillende varianten uit in afstemming met onder andere UWV en de sociale partners. Het gaat om het makkelijker maken van de wetgeving en aandacht voor de kwetsbare arbeidsmarkt­positie van oudere werklozen. Verder is er een structurele besparing op de WW. Onderzoek naar de duur­verkorting WW is gestart en de resultaten zijn naar verwachting eind 2024 beschikbaar. De bezuiniging op de WW vraagt om meer uitwerking van diverse varianten. Bijvoorbeeld het verlengen van de opzegtermijn bij arbeids­overeenkomsten in combinatie met een poortwachters­toets WW bij UWV en een verkorting van de WW-duur tot 18 maanden. Verder is UWV gestart met een meerjarig onderzoek naar de werking van de sollicitatie­plicht in de WW. De 1e tussentijdse resultaten van het onderzoek verwacht het kabinet midden 2027.
Het aanbieden van publieke en private dienstverlening op het gebied van werk en scholing via 1 Werkcentrum per arbeidsmarkt­regio moet de match tussen werkzoekenden en werkgevers verbeteren. Werkzoekenden, werkenden en werkgevers kunnen hier terecht met vragen over werk, loopbaan­ontwikkeling, scholing en personeels­vraag­stukken. Daarnaast versterkt het kabinet het ‘van-werk-naar-werk-stelsel’ om het wisselen van baan soepeler te laten verlopen. Ook bevordert het de samenwerking tussen de publieke en private partijen. Hiervoor komt er een Landelijk Beraad en in iedere arbeidsmarkt­regio een Regionaal Beraad. Deze stemmen ook het arbeidsmarkt­beleid af.
Sinds 1 april 2020 wordt elke werkgever gecompenseerd voor de transitie­vergoeding die hij moet betalen bij ontslag van een 2 jaar zieke medewerker. Dit moet onder andere slapende dienstverbanden tegengaan. De compensatie hangt af van de hoogte van de bij ontslag betaalde transitie­vergoeding. Vanaf 1 juli 2026 geldt de compensatie alleen nog voor kleine werkgevers met minder dan 25 medewerkers. Werkgevers met 25 of meer medewerkers worden vanaf dan niet meer gecompenseerd. Dit is een besparing.

De Participatiewet is bedoeld om mensen die het tegenzit inkomens­ondersteuning te bieden via de bijstand en weer (voor een deel) aan het werk te helpen. Het kabinet Rutte IV begon in 2023 met het programma ‘Participatiewet in balans’ voor de (uitvoering van) de Participatiewet. Hierbij is sprake van 3 samenhangende sporen:

  1. Het via het wetsvoorstel Participatiewet in balans maatregelen nemen die hardheden in de wet aanpakken.
  2. Het werken aan een brede herziening van de wet.
  3. Het versterken van de vakkundigheid van de professional.

Het wetsvoorstel van spoor 1 werd op 27 juni 2024 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Hierin doen mensen met een arbeids­beperking volop mee. Het kabinet verbetert de banenafspraak en bevordert het beschut werk. Ze onderzoeken hoe de belangrijke rol van sociaal ontwikkelbedrijven kan worden verbeterd. Voor een toekomst­bestendige inrichting van de ontwikkelbedrijven ontvangen gemeenten een ‘impulsbudget’ van € 35 miljoen in 2025. Dit budget neemt stapsgewijs af tot € 19,8 miljoen en loopt door tot en met 2034. Ook komt er vanaf 2025 een ondersteuningsteam dat gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven gericht kan adviseren en ondersteunen.

Verder voert het kabinet een structurele infrastructurele opslag in voor sociaal ontwikkelbedrijven, waardoor ze meer ruimte hebben om banen te realiseren. Deze opslag is in 2025 € 19,8 miljoen en loopt op naar structureel € 35,9 miljoen.

Van 2025 tot en met 2027 komt er een tijdelijke regeling voor een groep alleen­verdieners die minder verdienen dan het bestaans­minimum. Met deze regeling kunnen gemeenten geld geven aan deze alleen­verdieners. Deze groep heeft minder te besteden dan een vergelijkbaar huishouden in de bijstand doordat ze minder toeslagen ontvangen. Het gaat om naar schatting 6.400 alleen­verdienende huishoudens. Voor die groep komt er vanaf 2028 een basisoplossing via de inkomsten­belasting. Tot die tijd komt het kabinet met een tijdelijke regeling om deze alleen­verdieners beter te kunnen helpen.
Het kabinet wil de transitie naar een nieuw pensioenstelsel vanuit de Wet toekomst pensioenen (Wtp) zorgvuldig laten verlopen en bewaakt de voortgang tijdens de transitie­periode (2023-2028). Verder geeft het kabinet aan om de tijdelijke regelingen voor duurzame inzetbaarheid en eerder stoppen met werken te bewaken en evalueren. Het gaat om de subsidie­regeling Maatwerk duurzame inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU), de Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) en de uitbreiding van verlofsparen. Het kabinet doet nu nog geen uitspraken over de toekomst van deze ‘vroeg­pensioen­regelingen’, omdat er nog geen afspraken met de sociale partners zijn. Verder wil het kabinet het aantal medewerkers zonder pensioenopbouw halveren. Deze doelstelling staat in de Wtp. In 2019 bouwden meer dan 936.000 medewerkers niet actief pensioen op. Dit aantal daalde in 2022 tot 765.000. Het kabinet werkt samen met organisaties in de pensioensector om deze daling door te zetten.

Het kabinet komt met een wetsvoorstel dat meer werkzekerheid biedt aan flexwerkers. Dit wetsvoorstel vervangt nuluren­contracten door een ‘bandbreedte­contract’ met meer rooster- en inkomenszekerheid. Daarnaast verkort het kabinet de meest onzekere fases van uitzendwerk en wil het draaideur­constructies van tijdelijke contracten voorkomen.

Verder gaat het kabinet het concurrentie­beding moderniseren. Dit beding zorgt ervoor dat medewerkers niet zomaar naar een concurrent over kunnen stappen om daar hetzelfde werk te doen. Onderzoek laat zien dat werkgevers het concurrentie­beding misbruiken.

Het kabinet wil kleine en middelgrote ondernemers meer wendbaarheid geven bij re-integratie­verplichtingen. Hiervoor wil het eerder duidelijkheid geven over het vervangen van een langdurig zieke medewerker. Het kabinet gaat de plannen hiervoor zo snel mogelijk uitwerken.

Dit moet werkgevers helpen om hun medewerkers te behouden tijdens crises die buiten het reguliere ondernemers­risico vallen. Het gaat om crisis­situaties die werkgevers niet kunnen voorzien en waar ze niks aan kunnen doen. Vanuit het wetsvoorstel kunnen werkgevers hun medewerkers tijdens een crisis tijdelijk herplaatsen binnen hun bedrijf.

Ook kunnen ze medewerkers tijdelijk minder laten werken en een loonsubsidie aanvragen. Dit maakt het voor bedrijven makkelijker om vaste contracten aan te bieden en maakt ze weerbaarder tijdens crises.

Het kabinet stimuleert met het project ‘Meer uren werkt!’ mensen die in deeltijd werken om meer te gaan werken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het anders inroosteren van de werkdag en het mogelijk maken van combinatiebanen. Het kabinet Schoof ziet hierin een manier om personeels­tekorten op te vangen.
Met de Arbovisie 2040 werkt het kabinet aan het verlagen van het aantal arbeids­ongevallen, zieken en doden door werk. Werkgevers moeten hiervoor meer doen aan preventie. Het kabinet onderzoekt hoe dit geregeld kan worden. Het kijkt hiervoor onder andere naar een brede verantwoordelijk­heid van opdrachtgevers.
Van de overgebleven middelen uit de voortijdig beëindigde STAP-regeling is nog € 73,7 miljoen beschikbaar voor een scholings­subsidie binnen de SLIM-regeling. Aan dit budget heeft het kabinet Rutte IV in 2024 bij de voorjaars­besluit­vorming € 38 miljoen toegevoegd. Van het totale budget van € 111,7 miljoen is € 86,7 miljoen gereserveerd voor de periode 2025-2027. Na wijziging van de SLIM-regeling komen deze middelen in 2025 beschikbaar om volgens de motie Van der Lee scholing gericht op maatschappelijk cruciale sectoren te subsidiëren. Vanwege de subsidietaakstelling uit het hoofdlijnen­akkoord van het kabinet Schoof wordt op de SLIM-regeling in totaal € 113 miljoen en structureel € 17 miljoen bezuinigd.

In 2025 en 2026 is er een aantal wijzigingen in het lage-inkomens­voordeel (LIV) en de loonkosten­voordelen (LKV). Het lage-inkomens­voordeel (LIV) is een tegemoet­koming in de loonkosten aan werkgevers met als doel banen te creëren en te behouden voor medewerkers aan de basis van de arbeidsmarkt. De loonkosten­voordelen zijn tegemoet­komingen in de loonkosten voor werkgevers met als doel hen te stimuleren om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen.

Op 1 januari 2025 wordt het LIV afgeschaft. In 2025 wordt het LIV over 2024 nog wel uitbetaald. Daarnaast gaan op 1 januari 2025 de bedragen omlaag van het LKV oudere medewerker van € 3,05 per verloond uur met een maximum van € 6.000,- per jaar naar € 1,35 per verloond uur met een maximum van € 2.600,- per jaar. Het LKV oudere medewerker verdwijnt helemaal op 1 januari 2026. De verlaging en afschaffing van het LKV oudere medewerker gelden alleen voor dienst­betrekkingen die zijn gestart op of na 1 januari 2024.

Verder veranderen vanaf 1 januari 2025 de voorwaarden van het LKV herplaatsen arbeids­gehandicapte medewerker. Het gaat om een verruiming, waardoor meer werkgevers recht krijgen op dit LKV. Ook is het kabinet van plan de LKV doelgroep banenafspraak makkelijker te maken vanaf 1 januari 2026. Dat betekent ten 1e dat medewerkers voor dit loonkosten­voordeel geen doel­groep­verklaring meer hoeven aan te vragen. Ten 2e maakt het kabinet het LKV doelgroep banenafspraak structureel, waardoor het recht op dit loonkosten­voordeel blijft doorlopen zolang de dienst­betrekking duurt in plaats van de huidige 3 jaar. De laatste aanpassing is dat de doelgroep van het LKV doelgroep banen­afspraak gelijk wordt getrokken met de doelgroep banenafspraak.

Het kabinet kijkt hoe het complexe verlofstelsel uit de Wet arbeid en zorg op korte termijn eenvoudiger kan. Denk onder meer aan het samenvoegen van het kort- en langdurend zorgverlof tot het ‘mantelzorgverlof’. Voor de lange termijn ziet het kabinet de combinatie van werk en zorg als uitdaging, omdat steeds meer mensen mantelzorger worden. De SER werkt aan een advies hierover.

Het kabinet wil de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verbeteren en vereenvoudigen vanuit de aanbevelingen van de Onafhankelijke commissie toekomst arbeids­ongeschikt­heids­stelsel (OCTAS). In het najaar van 2024 verschijnt naar verwachting een ambtelijke verkenning naar de verschillende oplossings­richtingen van OCTAS. In 2025 komt een periodieke rapportage uit over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de verschillende regelingen binnen het stelsel van ziekte en arbeids­ongeschikt­heid.

Ook blijft het kabinet werken aan het terugdringen van de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Omdat het tijd kost om de voorstellen van de commissie OCTAS uit te werken in concrete maatregelen, neemt het kabinet hiervoor 2 maatregelen of heeft die al genomen. UWV houdt in 2025 de ruimte om sociaal-medische centra in te voeren en stapsgewijs toe te werken naar een nieuwe informatie­voorziening. Op 1 juli 2024 ging de maatregel ‘Praktisch beoordelen’ in, die extra beoordelings­capaciteit oplevert.

De tijdelijke maatregel waarbij UWV voorschotten op een WIA-uitkering niet terugvordert, wordt verlengd met een jaar tot en met 2025. Het gaat om voorschotten die medewerkers terug zouden moeten betalen wanneer bij de claim­beoordeling blijkt dat ze geen recht hebben op een WIA-uitkering en het voorschot niet verrekend kan worden met een andere uitkering.

Door de grootschalige vertraging van claim­beoordelingen werden cliënten die hier geen schuld aan hadden veel te hard getroffen omdat ze de voorschotten terug moesten betalen. UWV en SZW besloten daarom om terug­vorderingen kwijt te schelden. Dit beleid wordt nu voortgezet.

Arbeids­ongeschikten ontvangen jaarlijks een tegemoet­koming voor extra kosten door hun ziekte of handicap. Deze tegemoet­koming wordt vanaf 2027 afgeschaft in samenhang met de verlaging van het eigen risico in de zorg. Dit leidt tot besparingen in de WAO, WIA, WAZ en Wajong.
Het kabinetsbesluit uit 2022 om het minimumloon extra te verhogen werkte door in alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen, waaronder de AOW. Hierdoor is de inkomens­ondersteuning AOW (IOAOW) vanaf 1 januari 2023 verlaagd en wordt vanaf 1 januari 2025 helemaal afgeschaft.
Hierbij kijkt het ministerie van Financiën naar de doel­treffend­heid en doelmatigheid van de regeling. Ook overige vragen uit het toetsingskader fiscale regelingen komen daarbij aan de orde. Verder brengt het ministerie het gebruik van de (onderdelen van de) WKR in kaart. In de Prinsjesdag­stukken is verder niets terug te vinden over eventuele aanpassingen van de (hoogte van de) WKR.
In het Belastingplan voor 2024 werd de gerichte vrijstelling voor OV-kaarten verruimd. In de praktijk kwam er echter onduidelijkheid over de precieze uitwerking van deze verruiming. Het Belastingplan 2025 geeft daarom verduidelijking. Deze houdt in dat als een werkgever een medewerker de mogelijkheid geeft om op zijn kosten vrij of met korting te reizen, deze kosten gericht zijn vrijgesteld. Voorwaarde daarbij is dat de medewerker op dezelfde manier in enige mate ook zakelijk reist. De gerichte vrijstelling geldt dus ook voor privéreizen met een recht op vrij reizen (bijvoorbeeld een OV-kaart van de werkgever) of een recht op korting van de werkgever. Daarnaast geldt de gerichte vrijstelling nu ook voor reizen in het buitenland met het openbaar vervoer daar. De gerichte vrijstelling geldt niet voor privéreizen die met een privérecht (niet door de werkgever vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld) worden gemaakt, zoals een privé-OV-kaart. Wel is de gerichte vrijstelling van toepassing op zakelijke reizen die met zo'n privékaart worden gemaakt.
Wordt een bestelauto door meerdere medewerkers doorlopend afwisselend gebruikt, dan kan een werkgever jaarlijks een eindheffing van € 300,- toepassen op het voordeel van het privégebruik. Hierdoor hoeft hij niet vanuit de bijtellings­regeling te bepalen wat het privégebruik door de medewerkers van de bestelauto is geweest. Dat zou in deze situatie namelijk heel lastig zijn. Het eindheffings­bedrag van € 300,- geldt al sinds 2006. Het kabinet indexeert het nu met terugwerkende kracht, waardoor het vanaf 1 januari 2025 stijgt naar € 438,- per jaar.
De tijdelijke 60-plusregeling, die 31 december 2024 eindigt, maakt het voor werkgevers mogelijk om de verzuimkosten voor oudere medewerkers te verminderen door een deel van deze kosten te laten dekken vanuit het Arbeids­ongeschikt­heids­fonds (Aof). De regeling moet werkgevers ontlasten en de druk op UWV verminderen. Verlenging van de regeling komt echter niet naar voren in de Prinsjesdag­stukken.

Heeft u vragen?

Bent u benieuwd naar de gevolgen van Prinsjesdag voor u als werkgever en uw medewerkers? En waar u wettelijk gezien rekening mee moet houden? Neem dan contact op met onze adviseurs op (055) 579 8198. Of het nu een korte vraag is, een ingewikkeld HR-vraagstuk of gewoon even sparren.

Wegwijs in arbeids­voorwaarden

Het e-book 'Wegwijs in arbeids­voorwaarden' is voor veel ondernemers, managers en HR-professionals hét naslagwerk! Met deze 22e editie heeft u alle voorwaarden en relevante wet- en regelgeving binnen handbereik.